Logica, zoals u weet, bestaat uit uitspraken enredenering. Een van de belangrijkste bouwstenen - een categorisch syllogisme - is een deductieve gevolgtrekking, dat wil zeggen, een conclusie wordt getrokken over een bepaalde positie vanuit een bepaalde generaal. Het wordt gevormd op basis van twee hoofdargumenten, of premissen, verbonden door een gemeenschappelijke term. Omdat er slechts twee van dergelijke argumenten zijn, wordt het syllogisme eenvoudig genoemd, en vanwege het feit dat de premissen zeer categorisch worden goedgekeurd (of ontkend), wordt zo'n eenvoudige verklaring categorisch genoemd. Hier is het eenvoudigste voorbeeld van een dergelijke conclusie. Eerste argument: "Alle mensen zijn sterfelijk." Tweede argument: "Ivan is een man." Conclusie, hij is een oordeel, daarom klinkt: "Ivan is sterfelijk" Zoals we kunnen zien, wordt de juistheid of misvatting van alle premissen hier niet beschouwd. We accepteren zowel het feit dat het menselijk leven op een dag zal eindigen, en dat Ivan tot het menselijk ras behoort.
Met deze eenvoudige redenering als voorbeeld,je kunt zien dat een eenvoudig categorisch syllogisme zijn eigen structuur heeft. In elke logische redenering is het predikaat (een woord met een onbepaalde betekenis, in ons geval sterfelijke wezens) altijd breder dan het onderwerp (Ivan). Daarom wordt de premisse die het predikaat bevat groot genoemd, en de premisse die het onderwerp bevat, wordt klein genoemd. De term bemiddelaar M (medium) verbindt deze argumenten - in ons geval zijn dit mensen, een persoon. Daarom moet in de juridische praktijk de analyse van een logische gevolgtrekking beginnen met het vinden van de plaats daarin van het predikaat en het onderwerp, evenals de aanwezigheid van een tussenpersoon daartussen.
Bij deze analyse moet er rekening mee worden gehouden dat een eenvoudigeen categorisch syllogisme moet ook een axioma bevatten dat niet wordt uitgedrukt, maar aanwezig is: alles wat wordt bevestigd of ontkend over het hele type objecten is van toepassing op elk object van dit type. Daarom zou het volgende voorstel onjuist zijn: 1. Mannen worden vader. 2. Peter is een man. 3. Peter is de vader. In dit voorbeeld wordt het axioma van het syllogisme niet nageleefd, omdat het vaderschap niet voor alle mannen geldt. Daarom moet u zich bij het maken van gevolgtrekkingen strikt aan de regels houden. Er zijn er maar zeven: drie ervan hebben betrekking op termen en vier op premissen.
Regel één:een eenvoudig categorisch syllogisme bevat slechts drie termen. Elke vierde termijn is overbodig. De identificatie van verschillende concepten brengt een fout met zich mee. Bijvoorbeeld: 1. Sidorov heeft diefstal gepleegd. 2. Sidorov is een zelfstandig naamwoord. 3. Het zelfstandig naamwoord pleegde diefstal. Hier hebben Sidorov en het zelfstandig naamwoord verschillende betekenissen. Regel twee: de bemiddelaar moet in het pand aanwezig zijn. Als het verband tussen het predikaat en het subject niet kan worden vastgesteld of niet is bewezen, dan blijft het syllogisme wankel: 1. Sommige mensen zijn moordenaars. 2. Ivan kan een bepaald persoon worden genoemd. 3. Ivan is een moordenaar. En tot slot de derde regel. Als de term niet in de redenering van het predikaat wordt gebruikt, maar wel in de conclusie, is er sprake van een onjuist syllogisme. Voorbeelden van een dergelijke fout kunnen als volgt worden uitgedrukt: 1. Er vinden moorden plaats in Moskou en de regio. 2. St. Petersburg ligt niet in de regio Moskou. 3. Er zijn geen moorden in St. Petersburg.
Naast de regels van de voorwaarden, moet u de regels volgenpakketten. Ten minste één ervan moet een bevestiging dragen, want om iets te bevestigen, moeten we ergens van uitgaan. Als een van de aangevoerde argumenten ontkenning is, dan moet de conclusie ook ontkenning zijn. Om een eenvoudig categorisch syllogisme juist te laten zijn, moet bovendien ten minste één van de aangevoerde argumenten het algemene karakter van een categorisch oordeel hebben. En de laatste regel van de premissen: als ten minste één van hen privé is, moet de conclusie ook privé zijn. Bijvoorbeeld: 1. Een misdrijf moet worden bestraft (algemeen oordeel). 2. Ivanov heeft een misdrijf gepleegd (specifiek geval). 3. Ivanov moet gestraft worden.