De mens kent de wereld in verschillende vormen - in de vormalledaagse kennis, religieus, artistiek en wetenschappelijk. De eerste drie vormen worden als extra-wetenschappelijk beschouwd, en hoewel wetenschappelijke kennis is gegroeid van alledaags, alledaags, verschilt deze aanzienlijk van alle extra-wetenschappelijke vormen. Wetenschappelijke kennis heeft een eigen structuur, waarin twee niveaus worden onderscheiden: empirisch en theoretisch. Gedurende de XVII-XVIII eeuw bevond de wetenschap zich voornamelijk in het empirische stadium en begonnen ze pas in de XIX eeuw over theoretisch te praten. Methoden voor theoretische cognitie, die werden begrepen als middelen voor een alomvattende studie van de werkelijkheid in haar essentiële wetten en relaties, begonnen geleidelijk aan voort te bouwen op empirische methoden. Maar desondanks waren empirische en theoretische studies nauw met elkaar in wisselwerking, daarbij uitgaande van een integrale structuur van wetenschappelijke kennis. In dit opzicht verschenen zelfs algemeen wetenschappelijke methoden van theoretische kennis, die even kenmerkend waren voor de empirische methode van cognitie. Tegelijkertijd werden in het theoretische stadium ook enkele methoden van empirische cognitie gebruikt.
Basis wetenschappelijke methoden van het theoretische kennisniveau
Abstractie is een methode waar het op neerkomtafleiding van alle eigenschappen van het object tijdens cognitie met als doel een meer diepgaande studie van een van de kanten. Abstractie in het eindresultaat moet abstracte concepten ontwikkelen die objecten vanuit verschillende hoeken karakteriseren.
Een analogie is een mentale conclusie over de gelijkenis van objecten, die wordt uitgedrukt in een bepaalde relatie, gebaseerd op hun gelijkenis in enigszins verschillende opzichten.
Modelleren is een methode gebaseerd opgelijkenis. De essentie is dat niet het object zelf wordt onderzocht, maar het analoog (plaatsvervanger, model), waarna de verkregen gegevens volgens bepaalde regels worden overgedragen naar het object zelf.
Идеализация – мысленное конструирование (constructie) theorieën over objecten, concepten die echt niet bestaan in de werkelijkheid en daarin niet belichaamd kunnen worden, maar die waarvoor in werkelijkheid een analoog of een nabij prototype bestaat.
Analyse is een methode om een geheel in delen te verdelen om elk deel afzonderlijk te kennen.
Synthese is het tegenovergestelde van analyse, die bestaat uit het combineren van individuele elementen tot één systeem met het oog op verdere cognitie.
Inductie is een methode waarbij de eindconclusie wordt getrokken uit kennis verkregen in een mindere mate van algemeenheid. Simpel gezegd, inductie is een beweging van het bijzondere naar het algemene.
Aftrek is de tegenovergestelde inductiemethode, die een theoretische oriëntatie heeft.
Formalisatie is een methode om betekenisvolle kennis weer te geven in de vorm van tekens en symbolen. De basis van formalisatie is het onderscheid tussen kunstmatige en natuurlijke talen.
Al deze methoden van theoretische kennis in een ofkan in een andere mate inherent zijn aan empirische kennis. De historische en logische methoden van theoretische kennis vormen ook geen uitzondering. De historische methode is een reproductie van de geschiedenis van een object in detail. Vooral vindt het brede toepassing in de historische wetenschappen, waar de concreetheid van gebeurtenissen van groot belang is. De logische methode reproduceert ook de geschiedenis, maar alleen in de basis, hoofdzaak en essentie, zonder aandacht te besteden aan die gebeurtenissen en feiten die worden veroorzaakt door willekeurige omstandigheden.
Dit zijn niet alle methoden van theoretische kennis.Over het algemeen kunnen in wetenschappelijke kennis alle methoden zich gelijktijdig manifesteren, in nauwe interactie met elkaar. Het specifieke gebruik van individuele methoden wordt bepaald door het niveau van wetenschappelijke kennis, evenals de kenmerken van het object, proces.