/ / Natuurlijke filosofie van de Renaissance als voortzetting van oude tradities

Natuurlijke filosofie van de Renaissance als voortzetting van oude tradities

Filosofen hebben lang geprobeerd uit te leggende natuur logischerwijs - de redenen voor de processen die erin plaatsvinden, het verband tussen zijn verschijnselen, vinden daarin de betekenis en de belangrijkste of primaire basis. Deze filosofische trend wordt natuurlijke filosofie genoemd. De eerste fase in de ontwikkeling van deze trend was de natuurlijke filosofie van de oudheid, waarvan de meest typische vertegenwoordigers de Milesiaanse school en de volgelingen van Pythagoras zijn (pre-socratische periode, VII-VI eeuw voor Christus).

De filosofen van de Milesiaanse school onderscheiden zich door pragmatismeen de zoektocht naar een enkel begin van de natuur werd gecombineerd met praktische uitvindingen zoals astronomische instrumenten, kaarten en zonnewijzers. Thales beschouwde dus levende materie, en water was het belangrijkste principe. Anaximander noemde de oorspronkelijke materie "apeiron", in de overtuiging dat als gevolg van de tegenstellingen die erin bestaan ​​(hitte-koude) de wereld is ontstaan. Hij was ook een hylozoist, dat wil zeggen, hij geloofde in de levende aard van materie. Anaximenes stelde het begin voor als lucht, en Heraclitus als vuur. Pythagoras en de Pythagoreërs zagen in cijfers de mystieke basis van alle dingen en hun gecodeerde essentie. Ze waren allemaal verenigd door de overtuiging dat alles in de ruimte met elkaar verbonden, bezield, alles - mensen, goden, dieren - zijn plaats en doel heeft.

Ik vraag me af wat de filosofie probeert uit te leggende natuur op een vergelijkbare manier en zelfs tot op zekere hoogte het kosmocentrisme van de oudheid herstelde, verscheen in de Renaissance opnieuw. De natuurfilosofie van de Renaissance wordt gekenmerkt door een poging om niet alleen de natuur te verklaren, maar ook om de christelijke filosofie te combineren met kosmocentrisme en zelfs met pantheïsme. De theoretische en epistemologische voorwaarden voor deze manier van denken behoren terecht toe aan Nikolai Kuzansky, een inwoner van een boerenfamilie die kardinaal werd. Hij probeerde filosofie en theologie uit te leggen in wiskundige symbolen, zoals de pythagoreërs, en onderbouwde ook een soort identiteit van de natuur en God. God is, vanuit het standpunt van Nikolai van Kuzansky, het Absolute wezen, waar het minimum en het maximum samenvallen, maar dit is het Absolute in een "gevouwen" vorm, toegankelijk voor het geloof. Het 'ontvouwt' zich in de natuur, en dan kan de geest het bevatten. Hij bracht verschillende ideeën tot uitdrukking die vooruitliepen op zowel de Copernicaanse theorie als op elementen van de Hegels dialectiek.

Natuurlijke filosofie van de Renaissance, geaardNicolaas van Cusansky, werd ontwikkeld en feitelijk opgericht door de Napolitaan Bernardino Telesio. God schiep natuurlijk de wereld als de eerste impuls die in de wereld uitgiet, maar Hij is transcendentaal aan de wereld en daarom domineert het materiële principe in de laatste. Alle dingen zijn materieel, hoewel het principe van materialiteit onzichtbaar is. De rede en de wetenschap zijn geroepen om de natuur te kennen, die onafhankelijk is en de enige bron van kennis is. Door de natuur te bestuderen, kan men opstijgen naar God. Hij bracht het oude hylozoïsme nieuw leven in, in de overtuiging dat alle materie kan voelen, en bracht de theorie naar voren dat alle beweging in de natuur wordt gegenereerd door de aanwezigheid van tegenstellingen.

Bernardino Telesio creëerde in zijn geboorteplaatsSociety of Nature Explorers (Academia Telesiana). We kunnen zeggen dat de natuurfilosofie van de Renaissance wordt vertegenwoordigd door natuurwetenschappers uit die tijd, bijvoorbeeld Leonardo da Vinci, die een methodologie voorstelde om de natuur te bestuderen en anticipeerde op de experimenteel-wiskundige onderzoeksmethode van Francis Bacon. Deze methode is ontwikkeld door Galileo Galilei, die, net als Telesio, geloofde dat God de wereld had geschapen, maar dat deze zich volgens zijn eigen wetten begint te ontwikkelen en dat hun studie alleen mogelijk is door middel van experimenten.

Astronomen Nicolaus Copernicus, Johannes Kepler en Tychode Brahe, zoals vele figuren uit de Renaissance, ook bijgedragen aan de filosofie van de natuur. De natuurfilosofie van de Renaissance is aan Copernicus verplicht vanwege het feit dat hij met zijn werk 'On the Reversals of Celestial Bodies' feitelijk de aarde uit het astronomische verwijderde, en de mens uit het 'ideologische' centrum van het heelal, door de kosmos daar te plaatsen. , in tegenstelling tot het wetenschappelijke paradigma van zijn tijd. Geen wonder dat er op zijn graf staat: "Hij stopte de zon en bewoog de aarde." Kepler en Tycho de Brahe bewezen de Copernicaanse leer van de revolutie van de planeten wiskundig en berekenden de wetten van hun beweging.

De natuurlijke filosofie van de Renaissance wordt nog steeds gepresenteerdtwee interessante figuren zijn Giordano Bruno en Paracelsus (Theophrastus Bombast van Gogegheim). Bruno ontkende ook niet dat God is opgelost in de natuur, en daarom moet de natuur oneindig zijn in beide toestanden (geaardheden) - dat wil zeggen in geest en in ruimte. Daarom zou niet alleen de aarde moeten bestaan, maar ook vele werelden, en de zon is een van de sterren. Zoals de meeste natuurfilosofen, beschouwde Bruno de natuur ook als zowel materieel als levend, met de eenheid van beide principes. Paracelsus was tegelijkertijd arts, astronoom en alchemist. Ook hij was er zeker van dat er een universele verbinding in de natuur bestaat, en dat deze bezield is, maar hij geloofde dat deze verbinding "magisch-mystiek" is, en daarom is een sleutel tot de "ontdekking van de natuur" mogelijk. De natuurfilosoof was niet alleen populair onder zijn tijdgenoten - er waren legendes over hem, en hij is een van de prototypes van dokter Faust in de Europese literatuur.