Taalkundigen beschrijven de talen van de wereldverschillende classificatieprincipes. Talen zijn gegroepeerd volgens het geografische (territoriale) principe, volgens de nabijheid van de grammaticale structuur, op basis van taalkundige relevantie, gebruik in het dagelijks leven.
Gebruikmakend van het laatste criterium, onderzoekersverdeel alle talen van de wereld in twee grote groepen - levende en dode talen van de wereld. Het belangrijkste kenmerk van de eerste is hun gebruik in alledaagse spreektaal, taalpraktijken door een relatief grote gemeenschap van mensen (mensen). Levende taal wordt constant gebruikt in alledaagse communicatie, het verandert, wordt gecompliceerd of vereenvoudigt na verloop van tijd.
De meest opvallende veranderingen vinden plaats in de woordenschat(vocabulaire) van de taal: een deel van de woorden wordt verouderd, krijgt een archaïsche kleur en integendeel, steeds meer nieuwe woorden (neologismen) lijken te verwijzen naar nieuwe concepten. Andere taalsystemen (morfologisch, fonetisch, syntactisch) zijn inert, veranderen heel langzaam en subtiel.
Dode taal is, in tegenstelling tot leven, dat nietgebruikt in de dagelijkse taalpraktijk. Al zijn systemen zijn onveranderd; het zijn geconserveerde, onveranderlijke elementen. Dode taal vastgelegd in verschillende geschreven monumenten.
Alle dode talen kunnen worden onderverdeeld in twee grotegroepen: ten eerste die welke ooit, in het verre verleden, werden gebruikt voor live communicatie en vervolgens, om verschillende redenen, niet langer werden gebruikt in levende menselijke communicatie (Latijn, Oudgrieks, Koptisch, Oudijslands, Gotisch). De tweede groep van dode talen omvat talen waarin nog nooit iemand heeft gesproken; ze zijn speciaal gemaakt om welke functie dan ook uit te voeren (zo verscheen de Oudslavische taal - de taal van christelijke liturgische teksten). Een dode taal wordt meestal omgevormd tot een soort van leven, actief gebruikt (het oud-Grieks maakte bijvoorbeeld plaats voor moderne talen en dialecten van Griekenland).
Latijn neemt een heel speciale plaats in tussen de rest. Het Latijn is ongetwijfeld een dode taal: het is sinds ongeveer de zesde eeuw na Christus niet meer in de omgangstaal gebruikt.
Maar aan de andere kant vond Latijn het meestwijdverbreid gebruik in farmaceutica, geneeskunde, wetenschappelijke terminologie, katholieke eredienst (Latijn is de officiële "staatstaal" van de Heilige Stoel en Vaticaanstad). Zoals u kunt zien, wordt "dood" Latijn actief gebruikt in verschillende domeinen van het leven, de wetenschap en de kennis. Alle serieuze filologische instellingen voor hoger onderwijs nemen noodzakelijkerwijs Latijn op in het curriculum, waardoor de tradities van het klassieke vrije kunstenonderwijs behouden blijven. Bovendien is deze dode taal de bron van korte en ruime aforismen die door de eeuwen heen zijn gegaan: als je vrede wilt, bereid je dan voor op oorlog; Memento Mori; dokter, genees uzelf - al deze slogan komt uit het Latijn. Latijn is een zeer logische en harmonieuze taal, gegoten, zonder franjes en verbale kafjes; het wordt niet alleen gebruikt voor utilitaire doeleinden (recepten schrijven, een wetenschappelijke thesaurus vormen), maar is tot op zekere hoogte een model, een taalstandaard.